Sommige schoolgangers woonden nog verder
weg dan wij en kwamen dwars over de weilan
den eerst naar ons huis. Daarna liepen we ge
zamenlijk in de richting van Hollywood, ter
wijl onderweg nog een aantal kinderen zich
bij onze stoet aansloten. Tegen de tijd dat we
bij school aankwamen was ons aantal tot min
stens een dozijn aangegroeid.
Eén van onze groep was Rietje Eriks, de dochter
van een welvarende boer. Zij was een buiten
gewoon knap meisje met grote bruine ogen en
ze had haar donkere haar in lange vlechten. Ik
werd smoorverliefd op Rietje maar was veel te
verlegen om dit aan haar te laten blijken. Mijn
vriendjes hadden m'n malle verliefdheid wel
door en plaagden me er mee; zodoende zal
Rietje toch wel iets van mijn gevoelens voor
haar hebben vermoed.
Rietje Eriks was vier maanden ouder dan ik
en veel volwassener, hetgeen mij de das om
deed. Terwijl ik in de achtste klas van de la
gere school moest blijven ging zij naar de
middelbare school. Nu ontmoette ze een wat
oudere jongen die niet zo verlegen was als ik
en verkering met haar aanknoopte. Het werd
me al gauw duidelijk dat m'n eerste liefde tot
mislukking was gedoemd. De pijn die dit mij
aandeed was er oorzaak van dat ik nooit cy
nisch ben geweest over 'kalverenliefde'.
In de vijfde klas begonnen we een correspon
dentie met kinderen van een dorpsschool in
Drente. In hoofdzaak schreven jongens aan
jongens en meisjes aan meisjes, maar omdat
de aantallen niet overeenkwamen werd mij
een meisje toegewezen. Zij heette Geertje Ren-
lcema. Tijdens de oorlog was er weinig kans om
onze penvrienden of-vriendinnen persoonlijk
te ontmoeten, zodoende bleven Geertje en ik
nog voor heel wat jaren vrijwel vreemden voor
elkaar. Maar na de oorlog fietsten vier van
mijn vrienden en ik naar Drente om onze pen
vrienden te ontmoeten later zal ik daarover
nog wat meer schrijven.
Intussen voerde de Organisatie Todt het werk
aan de 'Atlantikwall' in volle vaart uit. Gewa
pend betonnen bunkers verschenen overal in
de duinen en in de 'Tweede Nollen', één van
de laatste stukjes heidegrond. De meeste bun
kers waren gedeeltelijk ondergronds en alles
wat nog zichtbaar bleef waren kleine heuvel
tjes. In de duinen kon men de bunkers vrijwel
niet onderscheiden daar waren ze met el
kaar verbonden door ondergrondse gangen
(hetgeen we pas na de oorlog ontdekten).
De vrachtauto's die de bouwmaterialen voor
de bunkers aanvoerden verloren soms zak
ken cement en bakstenen; wanneer we vanuit
school naar huis liepen vergaarden we deze.
Samen met wat vrienden bouwde ik met deze
materialen een luxueuze hut in 'De Nollen',
het enige stukje heideveld dat de Duitsers
niet hadden ingepalmd. Ilc was de architect
en maakte de bouwplannen. We vonden een
aantal gewelfde golfplaten die uitstekend ge
schikt waren voor het dak, waar ze een soort
tongewelf vormden. De voorgevel van de hut
was in metselwerk met een echte deur en een
raam. In onze onwetendheid noemden we het
de 'Koepelhut' (pas jaren later leerde ik het
verschil kennen tussen een koepel en een ge
welf).
Gerard de Wit en mijn klasgenoot Jan van
Woesik waren mijn naaste medewerkers in
de constructie van de Koepelhut. Jan was een
evacué uit Den Helder zijn ouders woonden
met hun zeven kinderen in een noodwoning
aan de rand van Hollywood. Jan van Woesik
was één van mijn beste vrienden (een vriend
schap die pas zesendertig jaar later eindigde
toen Jan stierf).
De Koepelhut werd het hoofdkwartier van
onze club. We waren nog te jong om voor het
verzet te werken daarom bleven onze activi
teiten zeer onschuldig.
HET ONTEIGENDE DORP
Het onteigende dorp Callantsoog werd vervol
gens omringd door mijnenvelden, die door
prikkeldraad werden afgebakend. Waarschu
wingsborden met het doodskop-symbool en
de woorden 'ACHTUNG MINEN' werden op be
paalde punten tegen de palen van de afraste-
Op weg naar school in Hollywood, 1944. v.l.n.r. Gert
Scheringa, Gerard de Wit, Jaap Scheringa, Jaap de
Vries, Adriaan Brak, Arie Brak en Greetje de Wit
-35.-