Maarten Mooij, de Callantsooger, vandaag 80 jaar.
Een banneling van de zee.
ZATERDAG 32 JANUARI IMi.
y «g "i a'W.iiüBtfftaw rw 3
Dooi A. C. VAM KAMPEN.
Er hangt een oneindige melancholie
ovei den noordkop van Noord Holland
dia onze auto, soms schuiveiend en
glissend, rijn weg baant door kleffe
modder en over schurend zand Wat
schimman van paarden, uitgeteerde
skeletten, wervelen voorbij en een en
kele maai koersen wat vuil-grijze
meeuwen hoog door het grilza waas.
dat den hemel versluiert.
We aoefceu Maarten Jtfco* den roem
ruciitun oud schipper van de CallanU-
ooger l ddlngboot en we vinden hem
Ui het Noodduip, ,kei« kilometer*
Ven hei strand ht dn. grond gestainpt
Ma»,ten. die vandaag SU wordt, en
wiens naam kioók heeit aan de Noord
zeekust van Terschelling tot Umul-
d«n en daaromtrent. Maarten: een der
jongens van de garde van Do rus Rij
kers en Janus Kuiper en die kans zag
in zijn leven 70 zeelui, die hun ziel
al aan God aanbevolen hadden, uit de
dichtslaande kaken van den dood te
tTekken.
Het la knus en warm ln het minia
tuur-vertrekje van dat uit den grond
gestampte dorp. En Maarten zit aan 't
raam. achter de tafel en er vóór alt
z'n bejaarde levensgezellin, Dituwer-
tje Vader. Twee honden maken gek
heid met elkaar, een oude klok tikt
doordrlngeud-lutd den tijd weg, pla
ten van schepen, en prenten van red
dingen sieren de wanden. Wat kleurige
pullen op en langs schoorsteen en
wanden. En om het huisje een zoe
vende wind.
Die wind stoelt om het kamertje En
hij brengt de zoute geuren van de zee
mee, die. breed en blauw, twee kilo
meter verderop ligt Die op dit zelfde
.■ogenblik aandondert legen de bar
rière Die schuimend uitloopt op het
«.braadf om 'dai»snw tere* te kcazmt
tot de drie rijen banken. Dezelfde ban
ken, waartusathen Maai ten Moor en
z'n Callantsooger jongens zoo vaak en
zoo dapper het veege lijf waagden, als
de wilde Westerstormen bruut en ver
raderlijk den aanval op het land ondei-
uatnen.
Maarten vertelt: van zijn vaderen en
voor-vaderen die allemaal zeelui wa
ren en van Callantsoog kwamen. Die
voorvaderen waren visscher* en wal-
vlschjagers. Het Is een roemrijk ge
slacht bestaande uit kerels, die twee.
drie Jaar achtereen de Groenlander
walvlsch achterna zaten en eerst naar
huls koersten als de schuit barstend
vol geladen was met 't kostelijk sper
maceti
Zulke vaders hebben doorgaans flln-
kb zonen en daarom mag men zich er
niet over verwonderen, dat deze Maar
ten een machtig zee-vechter is gewor
den en een prima mensch.
Aint jaar was hij roeier in de red
dingboot, 3ü Jaar schipper, en na z'n
penslonnecring. van *29 af, commissie
lid der N en Z Hollaiidsche Redding-
maatschappij. Zijn dagelljksche werk
was de groote haringvisscherij en er
was géén dag, of hij zat buitengaats.
In een oud door,je worden twee me
dailles bewaard: een van den Belgi
schen koning, hem uitgereikt na een
zware redding van een Belgisch schip,
en de Orde van Oranje Nassau.
Vele avonden zou Iemand als Maar
ten Mooy een mensch kunnen boeien
met zijn verha en: 5 man afge
haald ln vliegend weer van een Belg.
driemaal drie man gebaald van Hel-
dersche botters.... de strijd om de
menschen van een Wieringer vla-
scherboot, die op een wrak aan het
Callantsooger strand geloopen was, 19
man van het stoomschip „Adolf" ge
haald.,-.. 11 van de „Louis Marie".
19 van de Noor „Konitanze"8 mee
van de „Oldenbu'rg". oen Duitscher,
enzoovoorts, enzoovoorts.
De teekenaar, 'die teekent èn mee
luistert msakt de opmerking of hij
dat nu allemaal alléén gedaan heeft
dat redden van die 70 seelui. Maar-
veert op en zegt: „Nee, om de weerga
niet, alléén maak je toch zeker niks
klaar meneer.... m'n manna», de Jon
gens, deden nét zooveel als ik. We heb
ben 't sJmen gedaan!'
Daar was een jarenlange, verbeten
strijd tusschen de eerste en de tweede
en de derde bank voor Callantsoog.
maar Maarten Mooy bleef overwinnaar
op de grommende belagers van het
strand.
Melancholiek zucht de wind langs
het huisje, de nood-woning, en zonder
er bij na te denken vragen wet „Mis
je de zee nu niet. In deze jaren.
Mooy?" Het oude lijf verstrakt zich:
er komt vuur ln de oogen en hij wrfcgt
het er uit het leed van een oud
zeeman, die de zee bijna 80 levens
jaren aanschouwd heeft: „Neen. de
zee zie Ut niet meer, daar kan lk naar
janken en huilen, meneer. Het la vér-
schrikkelijk. dat lk dié moet missent"
En de ontroering wordt de» ouden
flinken. sterken, roemruchte» Maar
ten Mooy Ineens den baas en htj
wrijft verstolen en wat beschaamd Iets
weg, dat tusschen snor en oogen weg
glijdt....
En dan vertelt bij. boe hij iedere
week driemaal den weg inslaat naar
Callantsoog, zijn dorp. waar hij z'n ie
vgp lang gewoond heeft in een écht
Callantsooger huisje, met een rieten
dak en ln den schaduw van de kerk.
Als hij er ls. weet htj vlak bij de zee
t# zijn. Hij ruikt haar en htj hoort
haar: hij hoort die vreemde, nooit-
geheel begrepen melodie van het brui-
schend zee-orgel, dat vertelt van de
wilde, witte meeuwen. de vrienden
van Maarten Mooy daar tusschen de
drie banken, van achepen die voorbij
varen en ven de horizon waarachter
andere werelden verborgen liggen
Iemand els Maarten Moor kun je al
les ontnemen: z'n restantje geld. z'n
meubeltjes, z'n prenten en z'n klok
Desnoods die twee jolige honden-kin
deren, en het halve pakje shag Maar
ontneem hem niet de zee. want hij
gaat er aan kapot Zoodat we ook voor
Maarten Mooy, dien krantgen oud-
schlpper van de Callantsooger red-
dingvlet. hopen dat dezen tijd nu ein
delijk eens verleden tijd gaat worden
En als *t kan wat spoedig.
Moot is lid van „Moed. Volharding.
Zelfopoffering", de bekende redderj-
vereenlglng ln Den Helder Het be
stuur in bij hem geweest en Janus
Kuiper, koning der zeeridders, heeft
Bovenstaand artikel, geschreven door de bekende auteur
A.C.van Kampen, werd overgenomen uit de Schager Courant
d,d. 22 januari 1944.
Het was oorlog en alle Callantsogers waren geëvacueerd.
De zomerwoningen in Callantsoog waren gesloopt en weer
opgebouwd op een stuk land, dat begrensd werd door de
Oosterweg en de Noordschinkeldijk
In dat nooddorpje, dat spottend Holywood werd genoemd,
woonde toen Maarten Mooy.
Hij overleed in november 1961 op 97jarige leeftijd.
19