in hun eer en goede naam aangetast. De aanklacht werd in november 1956 geseponeerd. Motivatie van de kunstenaars George Ides: 'Wij waren sociaal bewogen mensen en ageer den met ons werk tegen heel wat meer verfoeilijke aspecten van de maatschappij, namelijk de Koude Oorlog en de maatschappelijke ongelijkheid. Men heeft ons echter slechts op één zaak vastgenageld, namelijk ons protest tegen de kerk en haar verstikkende invloed op ons dagelijks leven. Zo kon men ons verwijten op een rel belust te zijn.' David Kouwenaar: 'In de oorlogsjaren leefden we als op gejaagd wild, bang voor razzia's, arrestatie, gevangenis en deportatie naar Duitsland. We waren hierdoor argwanend en kritisch geworden en we ontdekten dat de woorden bevrijding en vrede waar we zo lang naar hadden uitge keken, bijna als cynisme klonken. We werden voorgelogen. De oorlog ging verder in naam van de vrede in Indië. Er vormden zich nieuwe machtsconcentraties die tegenover elkaar kwamen te staan in een Koude Oorlog. Regeringen, religies, militarisme en de oorlogsindustrie verdoezelden en steunden de onmenselijkheden. De ivoren toren, waarin men kunstenaars zo graag plaatst, heeft blijkbaar veel ramen van waaruit de realiteit goed te zien is. Woede en angst bij het ontdekken van die realiteit gingen de belang rijkste rol in ons werk spelen. Het tentoonstellen van het werk bracht schrik en verwarring teweeg bij diegenen die zich in blind vertrouwen hadden laten misleiden en, na het zien van het werk, zich woedend keerden tegen de expo santen.' Zij waren anders In 1995 werd in museum Kranenburgh de tentoonstelling 'Zij waren anders' gehouden. Hier werden de omstreden kunstwerken van de expositie van 1956 opnieuw getoond. De museumconservator drs. Harold Bos had ze gedeel telijk weten te achterhalen en er een tentoonstelling aan gewijd. In de Kranenburgh Nieuwsbrief schreef Harald Bos: 'De kunstenaars waren toen vernieuwend bezig en de kunst werken getuigen van de situatie in de wereld in die tijd. Het schopte tegen de heilige huisjes aan van dat moment. De kerk, tot voor de oorlog een machtig instituut, werd kritisch op de korrel genomen en probeerde uit alle macht haar positie te handhaven. Dit, in combinatie met een anti-militaristisch gevoel en nog veel meer zaken, hield de mens in de jaren 50 bezig.' Oorlogsjaren van de exposanten David Kouwenaar refereerde aan de onthutsende ervarin gen in de oorlogsjaren van de exposanten welke inderdaad niet ongemerkt aan hen voorbij zijn gegaan. Kouwenaar zelf werd in Amsterdam tijdens een razzia opgepakt en gevangengezet in het hoofdkwartier van de SD in de Euterpestraat. Hij werd na een maand voorwaar delijk vrijgelaten. Om te ontkomen aan tewerkstelling in Duitsland liet hij zich inschrijven aan de Amsterdamse Rijksacademie. Hij werd echter later toch weer opgepakt en naar een kamp in Duitsland vervoerd. Een maand voor de bevrijding wist hij naar Nederland te vluchten. Job rra-hrin r.&mrfl en de opgejaagde experimenteel Lucebert werd in juni 1943 als dwangarbeider tewerkge steld in een springstoffabriek in Appelensdorf in Duitsland, wat hij later omschreef als 'angstwekkend en luguber' Hij meldde zich na de oorlog als vrijwilliger bij het Cana dese leger. Als nasleep moest hij zich voorbereiden op de politionele acties in Indonesië, maar hij liet zich afkeuren. Hij debuteerde met Minnebrief aan onze gemartelde bruid Indonesia. Jaap Mooy werd in 1943 in het kader van de Arbeitsein- satzt naar Bremen gedeporteerd om daar puin te ruimen. Het zien van de gruwelijkheden in deze, door bombarde menten geteisterde stad, maakte in hem een geëngageerd kunstenaar los. De bron voor zijn achterdocht jegens de Fotomontage uit 1956 van Jaap Mooy die te zien was in Kranenburgh in 1995 tijdens de expositie Zij waren anders (foto: Stichting Jaap Mooy). slDE RUSTENDE JA6ER. 1BER6ESI j Spotprent uit De Telegraaf van 22 augustus 1956 (archief M. Smook-Krikke).

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2011 | | pagina 30