ZES MERLETTEN EN EEN SCHUINBALK dateren op het begin van de 20ste eeuw. Het meet ongeveer 30 bij 40 cm en bestaat uit een nogal gehavend, bruingekleurd blad papier waarop met ouderwetse, nu en dan zwierige hand de volgende tekst is geschreven: Aen den Erentfesten, Wij sen, Voorsi[enige] Heeren Rhegierders en Agtmannen d[er] Buerscap Bergen in Kennemerlant. In den Naem der Heilige Drievuldighijt. Wij Floris, Grave van Hollant ende Zeelant, Willende aen den Gheburen van Bergen een bewijs geven van sine erkentelijchijt voor den van haer ghenoten bistand in sinen swaren stride tegens sine vianden Tezelfdertijt dienende ter eeuwighen gedaghtenisse aen haeren Lantheer, als hi ten Heïlighen Cruce vaert Verleent aen die Buertscap Bergen in Kennemerlant dat regt tot het voeren van een wapen dat hier bescreven staet: In keel een zilveren schuinbalk, verge[z]elt van ses zoomsgewijze merletten van hetzelfde. Rhegierders ende Agtmannen worden en[enij]ghlijnc ghemaent ende ghebeden, dat wapen hoog te houden, in hou en trouw, zonder vrees [of] blaam, in pays en in stride, tot den jongsten dag. Gegeven onder onse hand en zegel in het XXV jaer onser rhegie- ringe opten St. L[ambertus]dagh vantjaer ons Heren XI hondert LXfXXVIII], (w.g.) Floris (l.o.) Contrasigno Manfridus Ass[endelphu]s Cancelerio. Het lijkt 'net echt' - maar is het niet! In de eerste plaats kan het nooit om een originele tekst gaan, omdat de kanselarijtaal in de tijd van Floris III nog het Latijn was. Het zou nog bijna een eeuw duren, vóór documenten in de volkstaal zouden worden opgesteld. Nu kan het natuurlijk om een vertaling gaan, maar ook daar pleit het nodige tegen. Wat doet bijvoorbeeld die mededeling linksonder over het contraseign (tegenzegel) van een verder onbekende kanselier Manfridus? Nu zijn er weliswaar betrekkelijk weinig oorkonden van Floris III overgeleverd, maar juist de leden van een kanselarij zijn dikwijls goed door de jaren heen te volgen. In het begin van zijn vrij langdurige regering (1157-1190) maakte hij trouwens nog volop gebruik van het scriptorium van Egmond. Ook in de rijke bronnen die de abdij ons heeft nagelaten ontbreekt deze Manfridus evenwel geheel en al. Daarbij komt het wonderlijke taalgebruik. De tekst is een mengeling van authentieke formuleringen uit de middeleeuwen zelf, maar ook van later eeuwen, en zit dus vol taalkundige anachronismen. Zo is 'wapen' in Floris' tijd nog helemaal geen heraldisch begrip, maar eenvoudig een strijdwerktuig. Het gaat hooguit om een adellijk onderscheidingsteken dat op de plaat staat die als bescherming wordt gebruikt en dus later ook wel wapenschild wordt genoemd. De ambachtsman die deze plaat van de kleuren voorzag die bij de betreffende edelman behoorden, duidt men aan met de term 'schilder'. Pas in de 14de en 15de eeuw zouden burgerlijke kringen deze gewoonte gaan overnemen, en dan met name de steden, die eerst op hun zegels en daarna op hun (oorlogs)schepen en banieren zo'n teken van stedelijke bewustzijn zouden gaan voeren. Bepaald verdacht is het, dat de omschrijving van het eigenlijke wapen exact dezelfde is als die van het KB van 31 december 1921, nr. 16. Zelfs van de in 1903 genoemde alternatieve kleur van de band (lazuurblauw) is geen sprake. De slotformule van de 'oorkonde' met een reeks staande uitdrukkingen, zoals 'hoog te houden 'in hou en trouw' en 'zonder vrees of blaam' lijkt eerder te zijn ontleend aan een Kennemer Ballade van W.J. Hofdijk of een vaderlandse zang van Jan Pieter Heije, dan aan het formulier van de grafelijke kanselarij. Wel heeft de vroeg 20ste-eeuwse auteur gelet op de historische context. In 1188 was Floris III inderdaad een kwart eeuw aan de regering, en stond hij daadwerkelijk op het punt om mee te gaan met de Derde Kruistocht. Waarvan hij, maar dit terzijde, niet zou terugkeren. Ook is rekening gehouden met het feit, dat Bergen nog geen schepenen had, maar een burengerecht, al verraadt de spelling 'buertscap' de moderne hand. Dit is immers een contaminatie van de woorden 'buurschap' (de gemeenschap van dorpelingen, die onderling zaken regelen volgens gewoonterecht) en 'buurt' (een verzameling huizen met een zekere samenhang). Ten slotte was de 'swaren stride' in 1188 al geruime tijd achter de rug. Juist in deze periode was de graaf erin geslaagd om de Westfriese gemoederen wat tot bedaren te brengen, en pas zijn afreizen naar het Heilige Land gaf een herleving van de onrust. Nóg een vreemde tekst Maar we zijn er nog niet. In de zomer van 1938 namelijk dook in de plaatselijke pers ineens het bericht op, dat de viering van het 750-jarig bestaan van het dorpswapen aanstaande was. Het bloe mencorso, zo meldde de Badbode van 11 juli, zou daarom geheel in het teken komen te staan van deze historische gebeurtenis. De 'ontdekker' van dit feit was (net op tijd!) H.C. Prinsen Geerligs, bewoner van het huis Kagok aan het Van Reenenpark. Vlak vóór de herdenking, op 6 augustus 1938, publiceerde het weekblad de volgende tekst: EXTRACT UIT DE CORTE CHRONIJCKE VAN HEER GERRIT KRIJNSSEN, CLERCK TOT SCHOORELOO. Als Sint Lambertius dach quam opten tienden dach van Oegstmaand in 't jaer ons Heeren XI hondert ende LXXXVIII soe voer ons goed Heere Florys Grave van Hollant ende Zeelant nae die buyrschap Bergen in Kermerlant om aen die gheburen een wapen te vereeren tot eeuwigher ghedachtenisse aen dien Grave, daer deze te Cruce sou vaeren ende tot erkentenisse van hoer hulpe by den strijt ten Westvriesen in 't jaer ons Heeren XI hondert ende LXXXII. Mit desen Grave quamen sijn wijff Ada, des Conines Dochter van Scotland ende sijn soon Di- deryc mit sijn wijff Alyt, des Grave Diderycs Dochter van Cleve ende sijn soon Wilhem, Grave van Oestvrieslant mit sijn wijff Alyt, des Graven Dochter van Gelre, ende sijn soon Florys, Proest t' Utrecht, ende sijn soon Florys, Prince van Ker merlant mit sijn wijff Luitgarda van Bohemen, ende siine Dochter Margariete mit hoer man, Grave Engelbrecht van Cleve, ende sine Dochteren Beatrijs ende Elisabeth ende vele brave ende goede Joncheeren ende Baenroeds ende Ridderen.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2010 | | pagina 7