Trrl'-r Jar Scholten sr. als dienstplichtig cavalerist. Amersfoort 1915 (collectie Jan Scholten). Hoe verging het je vader tijdens de Eerste Wereldoorlog? 'De oorlog van 1914-1918 zorgde voor een kink in de kabel van de voorspoedige ontwikkeling van het dorp en het prille toerisme. Nederland kon gelukkig neutraal blijven, maar de belangrijke handel in koloniale producten uit onze overzeese gebiedsdelen werd ernstig bemoeilijkt. Ook kwamen Indië- gangers niet meer voor een vakantie terug naar het vaderland. De handel van Europese artikelen kwam nagenoeg stil te liggen, waardoor er tekorten kwamen aan kolen en ertsen, bouwmaterialen, etenswaren en wijn. Veel jonge mannen moesten dienstplicht vervullen en werden ingezet als grensbe waking of ze moesten zorgen voor de opvang van gevluchte Duitsers en Belgen die waren verdwaald dan wel gedeserteerd uit het leger. Zo verging het ook Jan Scholten sr., mijn vader, geboren in 1894 aan de Lijtweg in Bergen. Zijn ouders hadden een bol- lenkwekerij met in de Kapberg (deze staat er nog) een aantal koeien. De koemest werd gebruikt voor de bollenteelt. De melk werd vanuit het huis verkocht en ook het vlees was be langrijk. Het slachthuis stond trouwens op 100 meter afstand, ook aan de Lijtweg, nu wasserij Dubbel Blank. Mijn vader Jan werd ingedeeld bij de rijdende cavalerie Het ouderlijk huis aan de nog onverharde Lijtweg (collectie Jan Scholten). omdat hij ervaring had in het omgaan met paarden. Deze ervaring had hij opgedaan toen hij op 10-jarige leeftijd ging werken op de boerderij van Piet Besse in de Bergermeer. Jan werd met een aantal kameraden op boerderijen in de grens streek gestationeerd. In het laatste jaar van zijn diensttijd was hij oppasser in Den Haag van de overste baron Van Voorst tot Voorst. Deze had hem graag nog wat langer in dienst gehou den, maar Jan vond vijf jaren lang genoeg en verlangde weer naar zijn geliefde Bergen.' Wat werd er in Bergen in die tijd gedronken? 'Vanouds was al bekend dat bier, omdat het gekookt werd tijdens de bereiding, gezonder was dan het meestal vervuilde water. Het alcoholpercentage was gering. Het bier dat in Bergen werd gedronken, kwam tot 1900 uit Alkmaarse brou werijen waarvan Witte van de Bierkade de bekendste was (het pand staat er nog). Dit 'bovengistende' bier (de gistende brij kwam bovendrijven) was bruin en troebel, had een laag alcoholgehalte en was beperkt houdbaar. Pas toen Louis Pasteur in 1876 de geheimen van de verschillende gistsoorten had ontrafeld, werd bier langer houdbaar. Rond 1900 werd een waterleiding aangelegd vanuit de duinen naar Bergen en Alkmaar. Dit duinwater was zó zuiver, dat men het zo uit de kraan kon drinken.' Hoe kwam het bier naar Bergen? 'In Beieren gingen brouwers door middel van koeling en een andere gistsoort een lichter en helderder bier brouwen dat ook langer houdbaar was, afgekeken van naburige brouwers uit Pilzen in Tsjechië; het zogenaamde Pilsener bier was gebo ren. Doordat het nieuwe pilsener al gauw heel populair werd, kwam er ook vraag naar dit bier buiten Amsterdam. De brou werij stelde hoofdagenten in de steden aan, die op hun beurt weer subagenten mochten aanstellen in de kleinere plaatsen en dorpen om zo een goede distributie te verkrijgen. Het vervoer ging tenslotte nog steeds per paard-en-wagen. Lambertus Rijniersce, zoon van een welgestelde Bergenaar, wist met van zijn vader geleend geld, het brouwerijagentschap voor Bergen en Schoorl tot en met Camperduin te verwerven.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2010 | | pagina 25