DE FAMILIE MASCHMEIJER EN 'ZUILENHOF'
Nadat het Rechthuis met onderwijzerswoning
was afgebroken, werd op 10 november 1902
de eerste steen gelegd voor het Raadhuis. We
herkennen op de foto nu alleen nog mevrouw
Van Reenen-Völter, August Maschmeijer en -
met de metseltroffel in de hand -Jan Jacobus
Henricus Joachim van Reenen, de oudste zoon
van Jacob van Reenen en Marie van Reenen-
Völter, die de eerste steen heeft gelegd van het
gebouw dat op 22 december 1903 in gebruik
werd genomen, (bron: Gemeentearchief
Bergen, archivaris: Ron Wessels)
beterschap. De raad beslist diplomatiek dat Maschmeijer
toestemming krijgt, maar dat de aanleg moet wachten
tot de spoorstaven van de tram er liggen, zodat beide
verbindingen elkaar 'niet in de wielen rijden'. Als in maart
1903 een soortgelijke verbinding naar het Zakedijkje wordt
aangevraagd om daar gewonnen duinzand naar de fabriek te
vervoeren, is de toestemming snel verleend.
Maschmeijer was zijn tijd ver vooruit. We hebben zijn sociale
kant al gezien. Hij was echter ook een groot voorstander van
privatisering. Zo pleit hij herhaaldelijk voor het aanbesteden
van het lantaarn opsteken, in plaats van het in dienst hebben
van lantaarnopstekers. En dan de hooistekers, dat zijn
de ambtenaren die controleren of de temperatuur in de
hooibergen niet te hoog is opgelopen waardoor dan brand
ontstaat. Hij stelt voor dat de boeren die controle gaan
betalen, aangezien zij degenen zijn die daar als enige van
profiteren. De raad vindt het evenwel een zaak van algemeen
belang en neemt zijn voorstel niet over. De bezoldiging van
de nachtwacht wordt wel aan de ingezetenen zelf overgelaten.
Eén van zijn thema's is ook dat burgers zelf moeten
betalen voor het ophalen van de beertonnen. En dat toeristen
een belasting kan worden opgelegd. Dat laatste gaat de raad te
ver. Wel krijgt hij steun als blijkt dat de gemeente
6 bonus betaalt aan de bode die vroeger van Alkmaar naar
Bergen moest lopen maar nu met de tram komt. Dat geld
komt voortaan de gemeentelijke bodes ten goede. Verder
zet Maschmeijer zich in voor de infrastructuur van de
gemeente: de bestrating van de Bergerweg, een brug over de
Banheiningsloot, de straatverlichting en de tram. Hij moet
er echter niets van hebben als de Inspecteur voor het Lager
Onderwijs in 1916 bij de gemeente komt met een plan voor
een driejarige opleiding Frans.
Een van zijn boeiendste betogen is gericht tegen de
verho-ging van de bezoldiging van de burgemeester, secretaris
en gemeenteontvanger in november 1912, een onderwerp dat
in eerste instantie niet geagendeerd was behandeld op een
vergadering waar hij niet aanwezig was. Het voorstel was de
bezoldiging voor de burgemeester te verhogen tot 950 per
jaar, van de secretaris tot 675 en van de ontvanger tot 500.
In de volgende vergadering neemt hij de restauratie
van het Sterkenhuis als aanleiding om de raad te kapittelen:
hij vindt dat ze sappelen over die subsidie, maar wel zonder
slag of stoot die salarisverhoging weggeven. In mei 1913
komt die salarisverhoging weer op de agenda. Nu gaat hij er
nog steviger in: om burgemeester te worden, zegt bij, beeft
men geen diploma nodig of bewijs van bek waamheid; zelfs
een gebeel onbekwame persoon kan bel ambt bekleden. Dat,
zo stelt hij, zegt bij natuurlijk in algemene zin. Maar: de
draagkracht van de gemeente is niet verbeterd. Bovendien
combineert Van Reenen de ambten van burgemeester en
secretaris; zo strijkt hij dubbel geld op. Zelf zit hij 14 jaar in
de raad en heeft nog geen cent ontvangen. Van Reenen werpt
tegen dat zowel het burgemeestersambt als dat van secretaris
in de loop van de jaren veel zwaarder is geworden en er niet
meer even bij gedaan kan worden. Raadslid Veenhuijsen
komt dan tussenbeide met een compromis: er is voor 1914 al
uitgegaan van salarissen van 800 en 700; als dat nu
900 en 600 wordt, kan men er dan niet mee leven? Aldus
wordt besloten, met één stem tegen: die van Maschmeijer.
Niemand van zijn collega's steunt hem; ze weten wel waar
hun belang ligt.
In het algemeen laat hij zich kennen als een sociaal
gedreven, prudent en integer bestuurder die de hand op de
knip weet te houden waar hij dat nodig vindt, maar weet uit
te geven als hij dat wenselijk vindt.
Op 5 april 1917 is hij niet op de vergadering
aanwezig. Zijn ontslagbrief ligt ter tafel. Hij verwijst naar
zijn gezondheid en de vele beslommeringen in zijn zaken. De
notulen vermelden verder: Adressant geeft te kennen bijna