HET DOODVONNIS VAN JAN OOSTENDORP In de bijlagen van de rol van baljuw en leenmannen bevindt zich een tweetal brieven die verband houden met deze veroordeling en executie. De ene brief is afkomstig van Zwaantje Wuijssen uit Heemstede, echtgenote van Hendrik Oostendorp en stiefmoeder van de veroordeelde. Omdat haar man 4door schrik en droefenisse ziek te bed legt', richt zij zich met hulp van haar buurman Jan Schabbinc tot de leenmannen [in die tijd was een vrouw niet gerechtigd zich met een verzoekschrift tot de overheid te richten]. In het verzoekschrift aan de leenmannen vraagt zij 'op het onderdanigst' om na de executie het lichaam van Jan Oostendorp niet 'tot afschrik van anderen, in het openbaar ten toon te doen stellen', maar te willen laten begraven. Dit 'zowel op de traanen van den onschuldiger! en door schrik en droef- heijd bedleegerigen vader, en op de smeeking eener doodelijk ontroerde stiefmoeder'Daarbij voert zij nog aan dat haar stiefzoon Jan Oostendorp maar korte tijd een zwervend bestaan leidde. Zij hoopt dat leenmannen gunstig op haar verzoek willen reageren, te meer ook 'dewijl er sedert lange jaaren geen Crimineele Executie in de Heerlijkheid Bergen geschied zijnde, ook waarschijnlijk ge ene diergelijke misdaaden zijn gepleegd geworden'. Daarmee wilde zij maar zeggen dat er geen noodzaak is om het lichaam van Jan Oostendorp tot afschrik van anderen ten toon te doen stellen. De tweede brief is afkomstig van Cornelis Hoefman, lector van het Theatrum Anatomicum te Alkmaar. Hij vraagt de leenmannen het lichaam van Jan Oostendorp na de executie te mogen gebruiken voor het ontleedkundig onderwijs. Of zoals hij schrijft 'ten nutte van 't algemeen en ter volmaeking van een konst, van wiens kundige of minkundige beoeffenaars 't dierbaar leeven van den mens zeer dikwijls persé afhankelijk is'. Uit het 4Voor Memorie' opgestelde verslag weten we dat aan het verzoek van Cornelis Hoefman niet is voldaan. Op het verzoek van Zwaantje Wuijssen is kennelijk gunstig beschikt. Het verdriet van de ouders kan er nauwelijks minder om zijn geweest. Het galgenveld op Volewijck (Amsterdam, benoorden Het IJ) - Tekening door Gerrit Lamberts, omstreeks 1800. Ter dood veroordeelde misdadigers werden op de Dam terechtgesteld. Als extra straf werd het lijk daarna naar Volewijck gebracht om er tentoongesteld te worden. Het galgeveld van Volewijck in Amsterdam tijdens een vorstperiode omstreeks 1790. Koek-en-zopiekramen veraangenaamden het verblijf bij de rottende lijken van ter dood gebrachte misdadigers. Potloodtekening van Reinier Vinkeles. (Foto: Gemeentelijke Archiefdienst Amsterdam). Tot nu toe werd algemeen aangenomen dat het in 1903 gebouwde raadhuis diende ter vervanging van het rechthuis, dat vanaf ca. 1565 op dezelfde plek zou hebben gestaan. Uit dit verslag blijkt echter dat omstreeks 1770 op deze plaats een nieuw rechthuis is gebouwd. Uit dezelfde tekst blijkt ook dat het oudste rechthuis op een andere zeer nabijgelegen plaats heeft gestaan en daarna nog in gebruik was. Een bijzonder historisch gegeven dat om nader onderzoek vraagt. Bij een volgende gelegenheid hoop ik daar meer over te kunnen berichten. Baljuw en leenmannen Baljuw: Hendrik van Vladeracken Leenmannen: Nanning Daeij, Cornelis Simon van Veen, Bernardus Gerard Kloek, Frederik van de Wal, Pieter de Lange, Jan Constantijn Rusius en Daniël Carel de Dieu. Bronnen Oud rechterlijk archief Bergen, inventarisnrs. 2144 en 2146. Literatuur Criminele rechtspraak in vroeger tijd in: Bergense Kroniek, 3 jrg., nr. 1, mei 1996.

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2005 | | pagina 9