Het doodvonnis van Jan Oostendorp;
BERT VEER
verslag van zijn terechtstelling op 27 december 1773 te Bergen
In de Bergense Kroniek van mei 1996 verscheen een artikel van mijn hand over criminele
rechtspraak in vroeger tijd. Daarin schreef ik o.a. over de toepassing van de strafwetgeving in de
hoge heerlijkheid Bergen, en over functionarissen als baljuw en leenmannen die daarin hun rol
hadden. Het artikel sloot ik af met een drietal strafzaken met vonnissen, waaronder die van Jan
Oostendorp. Zijn vonnis was bijzonder; niet alleen omdat het een doodvonnis betrof, maar
vooral omdat na afloop van de terechtstelling een gedetailleerd getuigenverslag is opgemaakt
door de gerechtssecretaris Willem Lodewijk Ivangh.
Voor wat de ongelukkige Jan Oostendorp betreft dient voor een goed begrip van de
gebeurtenissen nog het volgende:
Al binnen twee weken na de door hem gepleegde inbraken wist baljuw Van Vladeracken dat Jan
Oostendorp de dader was en zich in Alkmaar ophield. Toen Jan dit hoorde, nam hij de wijk naar
zijn ouderlijk huis in Heemstede. Maar ook de baljuw zat niet stil en vertrok voor nader
onderzoek naar Haarlem. In verband met zijn zoektocht correspondeerde hij met zijn
ambtgenoten in Haarlem, Heemstede, Amsterdam en Rotterdam en richtte zich ook tot de
equipagemeester van het Noorder- en Zuiderkwartier. Al met al werd Jan Oostendorp toen de
grond te heet onder de voeten en hij vluchtte naar Amsterdam. Daar nam hij dienst in het
Staatse leger, om op die manier aan verdere strafvervolging te ontkomen. Een procedure die min
of meer praktijk was voor lieden die een misstap hadden begaan en hun straf wilden ontlopen.
Na dienstneming in het leger was men immers veilig voor de straffende hand van de plaatselijke
burgerlijke overheden. Helaas is dit voor Jan Oostendorp op het nippertje mislukt, zoals de
gerechtssecretai'is dit uitgebreid in zijn verslag noteert. Hoogste tijd dus om Willem Lodewijk
Ivangh met zijn 'VOOR MEMORIE' nu aan het woord te laten. Om één en ander zo goed
mogelijk te kunnen volgen heb ik zijn tekst weergegeven in hedendaags Nederlands.
VOOR MEMORIE
Jan Oostendorp bad zich enkele dagen na de
biervoor [in dit register] uitgebreid beschreven
misdaden in Amsterdam als soldaat gemeld bij
bel regiment Infanterie van kolonel Van
Bentinck. Vervolgens werd bij ingedeeld bij de
compagnie van kapitein Van Altenboven met
garnizoen in Leeuwardenen was al daar
naartoe vertrokken. Inmiddels bad de baljuw
daarvan kennis gekregen en heeft daarop
garnizoenscommandant Fortuijn te Leeuwarden
officieel met een arrestatiebevel verzocht om
Jan Oostendorp niet alleen in hechtenis te
nemenmaar vervolgens ook aan hem over te
dragen. Dit laatste werd door commandant
Fortuijn beleefd geweigerd; in plaats daarvan
verzocht bij om de beschuldigingen aan hem te
doen toekomen, zodat hij de arrestant in
overeenstemming met de ernst van de begane
misdaden kon laten straffen. Daarop heeft de
baljuw, ter handhaving van de rechten van
deze heerlijkheid, zich persoonlijk gericht tot de
erfstadhouder, de Prins van Oranje, als opper
bevelhebber van het leger. In een persoonlijk