BERGENAREN VERTELLEN OVER VROEGER
Ouders van
Theo Hof,
Bernhard
en Gré.
Kees, Joke en
Paul met de
hond Fritsie
omstreeks 1958.
Ik vraag hem hoe een dag in zijn jeugd er uit zag.
'Voor ons kinderen begon de dag al vroeg. De trekker van boer
Paarlberg, die zijn koeien ging melken, was onze wekker; die
maakte namelijk zo'n heidens lawaai dat we wel wakker moesten
worden. Dan moesten mijn broers en ik vader helpen met melken.
Daarna liepen alle kinderen achter elkaarom het gras niet te veel
plat te trappen, op onze klompen of laarzen door hel land naar
school. Voor de oorlog via het vliegveld, daarna over de Voert.
Door het land naar de Meerweg kon niet, want daar stond een
gevaarlijke ram, die al eens buurman Chris de Vries te pakken
had genomen. We zaten op de St. Adelbertusschool en dat was
een dik half uur lopen. We kregen van moeder brood meewant
we bleven, samen met de kinderen Bijman, Vlaai; Dekker en
Groeneweg, natuurlijk over.
Als ik s middags thuiskwam moest ik voor 10 personen
aardappelen schillen en wel zo dun mogelijk. Ieder kind had zo
zijn eigen Laak, waarbij de meisjes vooral in het huishouden
moesten helpen. Er waren altijd wel klusjes te doen. Mijn vader
was een strenge opvoeder: wie niet horen wilde moest maar
voelen, 's Avonds gingen we vroeg naar bed, vooral in de winter
omdat het in de molen dan stervenskoud was. Huiswerk werd
door iedereen dan ook aan de keukentafel gemaakt. We hadden
een radio en mochten naar de Bonte Dinsdagavondtrein luisteren.
Op zondag gingen we met zijn allen één of twee keer naar de
kerk, naar het lof en de vespers. Eerst op laarzen door het land
maar met de schoenen onder de arm mee. De pastoor had onze
familie dispensatie verleend, zodat we vóór de mis een kleinigheid
mochten eten. Als we naar huis teruggingen, stonden de ijskoude
laarzen al bij het hek op ons te wachten. Mijn ouders waren erg
gelovig: elke avond voor het naar bed gaan baden we de rozen
krans en de litanie van alle heiligen, die mijn vader dan uitsprak.
EI et feest van de heilige Sint Nico laas werd uitgebreid gevierd, we
mochten dan een stoeltjezetten en mijn vader droeg een Zwarte
Pietenmasker. Dat vonden we fantastisch.
Op zaterdag gingen we met zijn allen in de tobbe, ik pro
beerde altijd de eerste te zijn, want na vijf broers en twee zussen
was het water niet erg schoon meer en al helemaal niet meer
warm. Na de badderpartij kregen we altijd een warm kadetje
met suiker.
Ik vond het heel jammer dat ik, doordat we zo afgelegen
woonden, geen vriendjes mee naar huis kon nemen. Gebeurde dal
een enkele keer wel, dan speelden we in de bunkers rond het
vliegveld; dat vonden we hartstikke spannend natuurlijk.
We hadden altijd genoeg te eten: mijn moeder bakte zelf
brood en we hadden een moestuintje en kippen. In de herfst werd
een varken geslacht, waar we dan 's avonds de vers gebakken
kaantjes van aten, een traktatie! De koeien waren alleen voor de
melk of de verkoop. In het stromende water bij de molen zette
mijn vader fuiken, waar vaak dikke palingen in zaten. Die
verkocht hij dan aan groenteboer Ooijevaar, die ze vast niet zelf
verorberde.
Dat brengt ons gesprek bij de natuur; had Theo daar in zijn jeugd
al oog voor?
lMijn ouders wisten alles van de natuur en het weer. Als er
nog geen wolk te zien was, wist mijn vader al dat het zou gaan
hozen en haalde hij snel het hooi naar binnen. Hoewel de molen
in het verleden twee keer door blikseminslag was afgebrand,
waren mijn ouders nooit bang als het onweerde; er stond natuur
lijk wel een bliksemafleider op de kap. Ik herinner me dat er eens
een koe door de bliksem werd getroffen. Vader was wel bang
voor hooibroei, het hooi werd dan ook vaak gekeerd. De verzeke
ring kwam regelmatig onaangekondigd de hooiberg op hooibroei
controleren. Overigens hebben we een keer brand gehad in de
schuur door een hoesterige koe. Die koe stond ongunstig op de
wind en kreeg last van winderigheid, dat gas kon een brandje
veroorzaken.
Er waren in die tijd natuurlijk nog heel veel weidevogels;
mijn opa was in het voorjaar beroeps kievietseierenzoeker. Die
eieren brachten bij de handelaar aardig wat op. Overigens
noemden wij die vogels natuurlijk kieften, zoals ze in goed West-
Fries heten. Ik herinner me ook dal er een stelletje kemphanen
bij de molen nestelde en dat ik een keer een meeuw een mol zag
uitgraven.
In het najaar werd er rond de molen gejaagd. Zo kwamen
dan onder andere Hein Poot (de dokteren Hein Bruin (de baas
van Duinvermaak) hazen en wilde eenden schieten, om daarna
bij mijn moeder een bakkie te doen. Soms kwam de deftige