Herinneringen aan mijn ambtelijk bestaan Uiteindelijk kreeg hij het door en heeft hij.-het bordje in stukken gescheurd. Op een gegeven ogenblik hadden ze ook mij te pakken, toen mij gevraagd werd Pyttersen's Nederlandse almanak even te halen bij de Sociale Dienst in de Karei de Grootelaan. Daar had men deze almanak echter juist even uitgeleend aan het Gemeente Slachthuis aan de Lijtweg. Daar aangekomen kreeg ik inderdaad het betrokken boekwerk keurig ingepakt mee. Teruggekomen op de secretarie bleek het pakketje echter een stel koeien- ogen te bevatten... Diverse functies Nadat de heer De Sonnaville benoemd was tot gemeenteontvanger, werd de heer G.J. Leuverink, pas uit militaire dienst, de nieuwe chef Algemene Zaken. De afde ling was inmiddels uitgebreid met de heren C .D. Beeldman en A. Vis. In 1948 werd ik tevens benoemd tot ambtenaar van de burgerlijke stand, welke functie ik tot mijn pensionering vervuld heb, met als laatste 'wapenfeit' het sluiten van het huwelijk van mijn middelste dochter. Weliswaar was ik geen 'dagelijks' ambtenaar van de burgerlijke stand, doch als zodanig plaatsvervangend als de heer Blom of diens opvolger verhinderd was. Ik heb in die 36 jaar ongeveer 500 huwe lijken voltrokken. Enkele van die huwe lijksvoltrekkingen weet ik me nog goed te herinneren, zoals bijvoorbeeld het 'sport- huwelijk', waarbij zowel de bruidegom als de bruid bekende sportfiguren waren, zodat de raadzaal bomvol zat. We hadden toen juist de 'toga' geïntroduceerd, doch deze was wat lang voor mij, zodat ik bij het betreden van de raadzaal op de zoom trapte en languit over de vloer schoof. Op dat ogenblik schoot mij iets te binnen en ik zei terwijl ik weer overeind krabbelde: 'Bruidspaar, dit is dus een kleine demon stratie van het huwelijk: het is een kwestie van vallen en opstaan'. Dat de trouwerij verder heel gezellig verliep, behoeft geen betoog. Nadat de heer Leuverink in 1960 benoemd was in Hengelo, werd ik chef van de afdeling Algemene Zaken. In die functie was voor mij eind april altijd een hoogtepunt. Dan vond namelijk de jaar lijkse uitreiking van de Koninklijke Onderscheidingen plaats. Het was dan mijn taak betrokkenen met een bepaald smoesje naar het Gemeentehuis te lokken, waar in de raadzaal familie, vrienden en kennissen zaten, die van te voren ingelicht waren. Die verraste gezichten zullen me altijd bij blijven. Over Koninklijk gesproken, ik herin ner mij nog het bezoek van koningin Juliana in 1961. Eerst kwam de rijksvoor lichtingsdienst alles controleren (het toilet mocht tijdens het bezoek niet meer door ons worden gebruikt; wij moesten maar naar de buren). Nadat een kinderkoor haar bij de Ruïnekerk had toegezongen, ging het gezelschap naar het Bio-vacantie- oord in Bergen aan Zee. Toen daar ook alles volgens het protocol was afgewerkt en zij vroeg waar ze vervolgens naar toe zouden gaan, werd haar geantwoord dat dit het einde van het bezoek was. De koningin merkte toen op dat ze wel iets lustte, bijvoorbeeld een borreltje in de vorm van jonge jenever. Daar hadden we uiteraard niet op gerekend, zodat ik vlug op de fiets een fles uit de koelkast bij hotel Prins Maurits moest gaan halen, opdat alsnog aan haar wens kon worden voldaan. Ook aan het bijhouden van de admi nistratie van de strandvonderij bewaar ik goede herinneringen. Als er iets van belang aangespoeld was, rapporteerde hulpstrandvonder Bcp Hollenberg dit bij mij en in overleg met de burgemeester, die ambtshalve strandvonder is, werd dan eventueel tot verkoop overgegaan. Aan gespoeld hout werd veelal openbaar ver kocht. Voor de andere goederen werd met goedkeuring van de Commissaris van de Koningin een koper gezocht. Zo was er eens een vat wijn aange spoeld. Dc heer C. van Son van de beken de comestibleswinkel De Wijs en Broers zag hier wel wat in, doch eerst moest de wijn 'tot rust' komen. Na ongeveer een jaar belde hij me op: die middag zou het vat geopend worden en of ik ook een glaasje kwam drinken. Gaarne maakte ik gebruik van deze uitnodiging, doch de wijn was niet te drinken. Dc heer Van Son merkte toen op, dat in elk geval het eikenhouten fust nog goed te gebruiken was, zodat zijn strop toch niet al te groot was. In de periode van 1956 tot 1965 heb ik, naast mijn gewone werk, als ambte naar huisvesting ook vele woonruimte problemen mee mogen helpen oplossen. In die tijd werd er nog menigmaal een gedeelte van een huis of een zomerwo ning gevorderd door de Commissie Vordering Woonruimte. De eerste tijd was het Bureau Huisvesting nog in Huize Kranenburgh gevestigd. Op een bepaald ogenblik vond ik het daar als ambtenaar alleen te gevaarlijk. Er meldde zich name lijk een mij volkomen onbekend iemand, die, achteraf begrijpelijk, heel kwaad werd

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2002 | | pagina 18