Herinneringen aan mijn ambtelijk bestaan Mijn eerste herinnering aan het raadhuis dateert uit 1934, toen ik door veldwachter J. Tamminga vanuit school werd opgebracht en bij burgemeester H. van Reenen op het matje moest komen. Wat was het geval? Samen met enkele vriendjes van school had ik mij wat appels 'toegeeigend' van de bomen achter Kranenburgh, het huis van de burge meester. Via de trambaan waren we over het hek geklommen, doch werden daar betrapt door de veldwachter, die mij helaas herkende. Na een donderspeech van de burgemees ter werd ik samen met mijn vriendjes opgesloten in het 'spekhok' in de gang van het raadhuis (nu 't Oude Raethuys). Naderhand toen dit 'spekhok' inmiddels garderobe was geworden (de tralies zaten er nog voor) heb ik hier vaak aan moeten denken. 1 |j adat ik mijn diploma in 1941 gehaald had, wilde ik graag verder stude ren. Helaas hadden mijn ouders daartoe onvoldoende financiële middelen. Toen mijn vader in zijn functie van dijkgraaf van de Bergermeerpolder in de loop van de zomer een onderhoud had met de bur gemeester, merkte die op, dat ze nog wel iemand konden gebruiken op de secreta rie, hetgeen mijn vader mij naderhand vertelde. Op mijn vraag wat ze daar dan wel deden antwoordde hij, dat ik dat wel zou ontdekken (hetgeen ik in die 43 jaar ambtelijk bestaan ook inderdaad wel aan de weet kwam). Na overleg met de toenmalige ge meentesecretaris G. Taapken werd ik 'volontair' (vrijwilliger), dat wil zeggen leerling-ambtenaar, die maandelijks een bepaald bedrag toe betaalde: het was dus werken en geld toegeven. Mijn vader vond dat geen bezwaar, als ik me maar niet als loopjongen liet gebruiken. Als ik dus bepaalde werkzaamheden één of tweemaal verricht had vroeg ik om iets anders te mogen doen, hetgeen uiteraard gehonoreerd werd (ik gaf immers geld toe). Onder leiding van de heer G.J.H. Fijn, chef van de afdeling, leerde ik in korte tijd heel veel. Ik hield me vooral bezig met de bevolkingsadministratie, de uitvoering van vele administratieve wet ten, de verzorging van het archief, enzo voort. Op de secretarie werkten toen negen personen, verdeeld over twee afdelingen, te weten vijf op de afdeling Bevolking, Burgerlijke Stand, Militaire Zaken en Algemene Zaken, en vier op de afdeling Financiën, Onderwijs en Registratuur (archief). Daarnaast was ook Gemeente werken ondergebracht in het raadhuis. Onder leiding van de gemeentearchitect J.H. Roggeveen werkten daar eveneens vijf personen, inclusief de tekenafdeling! Uit die periode herinner ik me, dat de sfeer uitstekend was. Er was weinig stress, integendeel er was zelfs tijd voor een grapje. Wc namen bijvoorbeeld de toenmalige gemeenteontvanger er tussen, door telkens als we door de gang liepen met een natte vinger over het daar aanwe zige loketje te strijken, hetgeen dan een irritante trilling veroorzaakte (rrrrr De gemeenteontvanger wilde wel eens weten hoe wij dat deden en streek op een gegeven moment ook zelf met zijn vinger over dat loket. Op dat ogenblik kwam burgemeester Van Reenen uit zijn daar naast gelegen kamer en merkte op: 'Zo meneer, doet u dat steeds', waarna be trokkene antwoordde: 'Het was pas de eerste keer, burgemeester'. Toen de heer Fijn in januari 1942 burgemeester van Egmond-Binnen werd, ging ik met hem mee. Hier ontving ik mijn eerste 'salaris' van 5, per week. Op de secretarie aldaar werkten toen drie personen. Door mij werd vooral veel tijd besteed aan de bevolkingsadministratie, de betaalbaarstelling van nota's en de ver zorging van de post en het archief. In november 1942 kwam ik weer in Bergen werken en na de verplichte Arbeidsdienst vervuld te hebben, werd ik in juli 1943 aangenomen als klerk bij de gemeente Schoorl. De functie van klerk betekende dat ik wederom met heel veel verschillende werkzaamheden belast werd. Naast de burgemeester en de secre taris werkten op de secretarie drie perso nen. De chef van de secretarie was veel in de buitendienst in verband met Wehr- machts-bemoeiingen, collega Breed ging met mooi weer zijn vader helpen op de boerderij met hooien. De gemeentesecre taris ging tennissen en daar zat ik dan alleen. De burgemeester zei dan 'Zo Boon, ben je weer alleen, nu je redt het wel, hè. Ik ga naar huis'. Ja, het was echt onvoorstelbaar. Na enige maanden moest ik voor de Arbeitseinsatz naar Duitsland, hetgeen mijn ouders niet prettig vonden. Mijn vader zocht dan ook een onderduikadres voor me aan de Groote Sloot in de gemeente Zijpe. Via de Binnenlandse Strijdkrachten kwam ik in mei 1945 weer 'boven water', waarna ik ging werken bij de gemeente Alkmaar en wel bij de bevol kingsreconstructie. Dit hield in de even tueel nog aanwezige persoonskaarten van

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 2002 | | pagina 16