'Toestand der duinbeplanting
op den vasten wal van Noord-Holland'
W.J. Resoort
Rapport uit 1889
In 1798, thans ruim twee eeuwen geleden,
werd voor het eerst over de toestand der
duinen een rapport uitgebracht getiteld:
'Tegenwoordige staat der duinen van
het voormalige gewest Holland'.
De samensteller, de Commissie van
Superintendentie over het onderzoek der
duinen (commissie Kops) schrijft hierin:
'Er is geen gedeelte van onzen
Vaderlandsche grond, dat minder
bezocht, minder bekend is dan de
Hollandsche Duinen; zij worden door het
gros der Natie beschouwd als een
woestijn, die enkel uit hooge en rauwe
Zandbergen bestaat'.
et als doel de kunstmatige beplanting
die in de duinen was aangebracht te be
schermen, werd in 1851 een eerste pro
vinciaal reglement van kracht. Het uitvoe
ren van vergravingen en het weiden van
vee werd verboden. Er was geen gebod
om bij verstuivingen kunstmatige beplan
tingen aan te brengen. Het reglement van
1851 werd vervangen door een provincia
le verordening, die in 1891 door de Staten
werd vastgesteld en in 1892 van kracht
werd. Deze verordening was van toepas
sing op het gehele duingebied van onze
provincie uitgezonderd de bij het Rijk in
beheer en onderhoud zijnde zeereep. In
de verordening werden uitvoering en toe
zicht bij de provincie gelegd en verplich
tingen over het onderhoud opgenomen.
Aan deze verordening gaat een uitvoerig
rapport (1889) van de Hoofdingenieur
over de toestand van de duinbeplanting
op de vaste wal van Noord-Holland
vooraf. Het rapport spitst zich toe op de
beplanting, de waterstand komt - helaas -
niet aan de orde.
Het rapport uit 1889
Dit rapport valt in twee delen uiteen.
Eerst een zeer algemene inleiding met een
beschrijving van de situatie in het gebied
van het Hoogheemraadschap van Rijn
land (de duinenreeks ongeveer van IJmui-
den tot Scheveningen). Het tweede deel
bevat een uitvoerige beschrijving van die
delen van de kuststrook die in het bezit
zijn van particuliere eigenaars. Vermeldt
wordt dat Rijnland reeds sedert 1510
betrokken was bij de beplanting van de
duinen in het gebied van het Hoogheem
raadschap. De Hoofdingenieur spreekt
duidelijk zijn bewondering uit voor de
wijze waarop het Hoogheemraadschap
zijn beheerstaak vervult. Dit in tegenstel
ling tot de gang van zaken ten noorden
van het Noordzeekanaal. De toestand in
dit gebied wordt met aanbevelingen voor
de toekomst door de Hoofdingenieur op
de volgende wijze samengevat (hier in de
huidige spelling, red.):
1. De meeste en schadelijkste stuifgaten in
een gebied liggen op het zuidwesten en
westen, de opwaaiingen daarentegen op
het noordoosten en oosten. Het is daar
om zeer gewenst van het zuidwesten naar
het noordoosten in een bepaald gebied
een onderzoek in te stellen ten einde een
indruk te krijgen van de situatie.
2. De zeereep of achterduin is het meest
aan de winden blootgesteld, het meren
deel van de stuifgaten en blinkerts (kale
duintoppen) zijn daar te vinden, zij zijn
het moeilijkst te onderhouden. Van groot
belang is het deze reep goed gesloten te
houden om als windvang te kunnen die
nen voor de midden- en voorduinen.
3. Het omkorsten (ontgraven) van aan de
zuidwesten- en westenwinden blootge
stelde duinen en duinvlakken moet zo
weinig mogelijk geschieden. Als oorzaak
van dit ontbloten worden het telen van
gewassen of het delven (uitgraven) van
konijnen genoemd. Als het toch moet
gebeuren dan moeten de gaten worden
dicht gemaakt en de geroerde grond met
de meeste zorg worden beplant.
4. Het aanleggen van aardappelvelden in
duinen die weinig aan zuidwesten wind
zijn blootgesteld, is niet nadelig. Met het
oog op productief maken van het gebied
kan dergelijk gebruik zeer goed worden
toegelaten. Het komt zelden voor dat
door deze aardappelteelt stuifgaten wor
den gevormd. Bovendien maakt aardap
pelteelt dat eigenaren er belang bij heb
ben dat de voor de duinen zo schadelijke
konijnen niet teveel in aantal toenemen.
5. De achterduinen zijn slechts bij uitzon
dering bekorst en beplanting bestaat
hoofdzakelijk uit helm. Het lopen of rij
den in de duinen, vooral in de achterdui
nen, kan daarom slechts worden toegela
ten op goed onderhouden paden.
Schelpwegen, paden naar aardappelvelden
en verkorte voetpaden uit de middendui
nen kunnen aanleiding geven tot verstui
vingen.
6. Het laten beweiden van de achterdui
nen door schapen en in nog hogere mate
door rundvee is om dezelfde redenen als
onder 5 genoemd zeer nadelig.
7. Ten einde de wind zo weinig mogelijk
vat op het zand te geven is het verkieslijk
de helmbeplanting zoveel mogelijk
schaaksgewijze in noordwest-zuidooste
lijke richting te planten.
Detail uit de kaart van het duingebied van
Zuid- en Noord-Holland. Bijlage bij het
rapport uit 1889 van de Hoofdingenieur
van de Provinciale Waterstaat Noord-Holland.
Het detail betreft Ivan zuid naar noord):
de duinen van de heer Gülcher,
Jhr. Six, mevrouw Van Reenen - Rendorp
en de Rijksduinen onder Schoort
(foto Rijksarchief te Haarlem).
18