zich redelijk in z'n lot' laat Vlaskamp, die hem de zeevaart moet leren, aan Jacob weten. Maar voor een joch van zeventien (geboren 31 oktober 1816) is het toch een hele aanpak. Hij is verantwoordelijk voor de bemanning van drie matrozen en moet zelfstandig met de Amsterdamse agent Corver lading en reizen bespreken. Maar hij doet het met volle overgave en in goed overleg met zijn vader, zoals blijkt uit de maandelijkse brieven. Thuis zit dan bij zijn ouders alleen zijn twee jaar jongere broer Jan. 'Cornelis gehoorzaamt tot nu toe Zeer Goed; wij zijn met de Navagaazie bezig en de Zons Hoogte. Bij goede wind in 2 d 3 dagen in Noorwegen. Ze verkopen de lading kaas in Krage- roe (Noorwegen) en laden 'juffers' (hard houten koppen om heipalen te bescher men) in. Cornelis schrijft begin september over de afmonstering van zijn bemanning. Er komen twee nieuwe ervaren matrozen van de Groenlandvaart. Ik heb nu gnap volk aan boord' en 'De Raa moet 2 a 3 Duim opgedund wordenbij de blok- maaker. Vader Jacob schrijft terug: 'Wees niet te gemeen met het volk. Ge moet Ordre en Achting behouden. Waarom moest de hele bemanning wegGe moet nu met kaas naar de Oostzee: Dantzig om rog gen. En dan naar Nantes in Franckryk met kaas; daar ligt wijn voor ons klaar. De juffers zijn nog niet verkocht: Björn (agent in Krageroe) heeft er te veel voor gevraagd. Dan maar uitladen en snel weer in zee met kaas om de vorst voor te zijn. Jacob vraagt Corver een brief van recom mandatie (aanbeveling) aan Cornelis mee te geven voor Focking in Dantzig. Hij hoopt dat Focking deze jonge onervaren zeeman een goede lading 'harde drooge Rog wil leveren voor de allerminstmoge- lijke prijs'. Als betaling kunnen dan de duizend kaasjes dienen. Afrekening na drie of zes maanden. Dit lukt natuurlijk niet... In oktober wordt dan rogge in Dantzig gekocht voor 7000. In november blijkt de kaas slecht ver kocht door Focking. Corver heeft con tact gehad met Björn in Krageroe, maar twijfelt aan een vergoeding voor de te dure juffers: 'gelden uit handen van een Noorman'. Hij schrijft aan Jacob vanuit Amsterdam dat Cornelis met gunstige wind Rendsburg in Sleeswijk-Holstein gepasseerd is. Tegen kerstmis 1834 ligt Cornelis' schip in de haven van Tonningen in Denemarken, wachtend op oostenwind. Sommige schepen zijn al in Nederland aangekomen, maar Cornelis niet. Jammer, want er ligt een lading voor Nantes klaar. Begin januari: Ondanks de gunstige wind kan hij door ijsgang niet zeilen. Hij stuurt wel de beste wensen voor 1835 naar vader, moeder en broer Jan. Half januari meldt de Zeetijding dat ze nog in Tonningen liggen. Corver adviseert om toch de verzekering maar aan te houden: 'De reis slaat geweldig tegen, maar daar is niets aan te doen'. De assuradeur betaalt geen liggeld al die tijd. Tijdverlies wordt niet vergoed. Cornelis zal nog wel moeten loten voor de Nationale Militie. Hij is niet in buitenlandse dienst. In plaats van bij de landmacht wil hij bij de marine, als zeeva rende lukt dat wel. Van daar uit kan hij makkelijker een rekwest presenteren tot remplacering (vervanging). En dan komt de laatste brief van Cornelis vanuit Hamburg per postkoets in Bergen aan: '8/2-'35. Waarde ouders en broer, De rogge blijkt tot midden, onder in 't schip koud. 't excrement is onder nét zo koud als boven, 't Is zeer goede, harde droge rogge.De kooplieden bevallen hem zeer goed. Maar: 'men ziet de mensch wel van buiten, maar niet van binnen.Hij hoopt met Gods genade snel binnen te zijn: 'De lieden staan op halve gatie en hopen ook op wedervaart, 't Ijs is weg en nu nog de Oostenwind, die ons de algoede God zal verlenen om onze Rijze voort te zetten. Groeten van Mij en het Volk. C. Leijen. P.S. Wij zijn in 'n storm op de Oostzee de gaffel verloren. Hartelijk gegroet. Een kof. Gravure door P. Ie Compte, 1831 Ifoto Neder lands Scheepvaart Museum Amster dam). 15

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 1998 | | pagina 17