Bergenaren in hun strijd om het bestaan helmbcplanting in de binnenduinen en de middenduinen. Ook hierin verdienden zes a acht mensen een bestaan, deels dezelfden ais in de zeeduinen. Dit geld was afkomstig uit de zogenaamde binnen- omslagen, die werden geheven over de oude landen. Daarnaast moesten er regelmatig per celen hakhout gekapt worden, hout ge kloofd, en kon er wat verdiend worden met vracht rijden of turf sjouwen. Dit soort klussen leverde circa één gulden per dag op, zo blijkt uit het Rekeningenboek van de gemeente, waarin we voorbeelden tegenkomen van daglonersklussen. Zo kreeg Klaas Bakker in 1799 twee gulden en veertien stuivers 'voor 't schoonmaken van 't Schoolhuis en overbrengen der Goederen op 't Raadhuis en 't Luiden der Klok op de Vreugde Feest van de over winning en aftogt der Engelsche en Russische Armeeën'. In 1800 ontving Johannes Klanken twee gulden en zeven stuivers 'voor 't nae Groet brengen van een brieff, 't opzolderen van 30 ton turff en het Luiden der Klok op een vreugde feestter gelegendheid van den aftogt der Engelse en Russische Armeeën'. Klaas Bakker ontving toen weer één gulden 'voor 't Luiden der Klok op bovenver meld feest'. Maar Jan Zoon verdiende in 1801 wel 12 gulden voor het naar Haarlem brengen van bagage van militai ren. Een gezond man kon op deze wijze een aardig inkomen bij elkaar scharrelen. Arm en rijk Ieder jaar omstreeks maart maakte de dorpssecretaris een optelsom van de uit gaven van het dorp over het afgelopen jaar. Deze kosten werden vervolgens over de inwoners omgeslagen volgens een vaste verdeelsleutel, die ongeveer om de vijf jaar werd aangepast. Men betaalde naar draagkracht, hetgeen werd afgemeten aan het bezit aan grond, koeien, vaarzen en paarden. Voor iedere 1200 gulden aan bezit van deze goederen werd men aange slagen voor een aandeel van 1 pond schot. Hierbij golden 3 morgen land, 2 koeien, 4 vaarzen of 3 paarden telkens als 100 gul den bezit. In het schotboek werd geno teerd hoeveel ieder gezinshoofd of alleen staande bezat en welk aandeel hij moest bijdragen aan de schotgelden. Voor men sen die geen vee of landerijen bezaten, bestonden er drie mogelijkheden: - vaklieden zoals timmermannen, smeden, chirurgijn en dergelijken werden gesteld op 2/16 pond (dat is 150 gulden bezit); - mensen die geen vak hadden maar wel werkkracht, werden op 1/16 pond gesteld, evenals mensen met zo weinig vee of grond dat ze op minder dan 75 gulden uitkwamen; - mensen die geen vee of grond hadden, geen vak uitoefenden en ook geen werk kracht bezaten, werden op 0 gesteld. Zij hoefden niet mee te betalen. In grafiek 2 is de verdeling van de wel stand in 1801 uitgebeeld. (Onderzocht werden ook de taxaties van 1776, 1792 en 1808. Verschuivingen van betekenis in de verdeling van de welstand deden zich niet voor). We zien dat de groep die vrijwel niets bezat zeer groot was. In 1801 wer den in totaal 145 huishoudens aangesla gen. Maar liefst 77 daarvan (53%) werd helemaal niet, of slechts voor 1/16 of 2/16 schotpond aangeslagen. De bezittingen van deze huishoudens bedroeg zoals gezegd maximaal 150. De groep welge- stelden die voor de belasting werd inge deeld in de klasse één schotpond en hoger (bezit ter waarde van 1200 en meer) was maar klein. Onder hen treffen we ook de Heer van Bergen aan, die tot dan toe als niet ingezetene buiten schot was geble ven. Hij werd in de genoemde jaren aan geslagen voor respectievelijk 2,5 en 3,5 schotpond, wat duidt op een bezit aan land ter waarde van 3000 a 4000. Een vergelijking van de namen der Bergense 'rijkaards' door onze periode heen gaf geen enkele indicatie dat sommi gen misschien geleden zouden kunnen hebben onder de gevolgen van de invasie van 1799. Integendeel, families die voor de inval rijk waren, waren dat na die tijd nog steeds. Groeiende rijkdom lijkt zon der meer verklaarbaar uit erfenissen en dergelijke. Veebezit Runderen (koeien, vaarzen en kalveren bij elkaar geteld) werden op bijna 70% van de adressen gehouden, al is het er soms maar één. Paarden werden bijna steeds in aantallen van een of twee gehouden. Slechts twee boeren bezaten meer dan twee paarden. Schapen werden in Bergen niet in grote aantallen gehouden, het bleef meestal bij een of twee dieren. Het groot ste aantal dat we tegenkwamen is 24, bij de chirurgijn. De grote boeren in de Bergermeer hadden er vaak maar een stuk of zes schapen bij. Het onderscheid tussen huisveeboer en dagloner is niet scherp. Iemand kon als beroep huisveeboer opgeven, terwijl hij niet meer dan drie runderen en een paard bezat, terwijl sommige dagloners vier runderen bezaten. Ook het verschd tus sen huisveeboer en landbouwbocr is niet 12

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 1998 | | pagina 12