Bergenaren in hun strijd om het bestaan Gezicht op de Ruïnekerk. Typisch is dat in die tijd het boerenbedrijf midden in het dorp werd uitgeoefend. (Penseel in grijs door J. Bulthuis, 1794. Foto Gemeente Archief Alkmaar). leeuwendeel van de bevolking vond een bestaan in de landbouw. Daarnaast was er nog een behoorlijke groep middenstan ders en ambachtslieden. We moeten wel bedenken dat bijvoorbeeld de smeden, metselaars, timmerlieden, etcetera hun klandizie vooral onder de boeren zullen hebben gehad en indirect dus ook van de ontwikkelingen in de landbouw afhanke lijk waren. Veel van deze beroepen wer den bovendien in deeltijd uitgeoefend, veelal gecombineerd met het houden van vee, of met werken als dagloner. Waarvan leefden dagloners? Dagloner was het beroep dat opgegeven werd door iedereen die voor zijn levens onderhoud grotendeels afhankelijk was van losse klussen. Hieronder vielen blijk baar ook diegenen die te oud of te ziek waren voor geregeld werk. Bij de registra tie in 1811 van de volwassen mannen gaf iedereen een beroep op; gepensioneerd, rentenier of invalide kwamen niet voor. Vooral de ouderen noemden zich daglo ner. Tot 50 jaar is ongeveer 20% van de mannen dagloner, boven de 50 jaar daar entegen 40%. In 1810 gaf Bergen bij een provinciaal onderzoek op 25 armlastigen te hebben. De mannen onder hen zullen ongetwijfeld onder de oudere dagloners gezocht moeten worden. De dagloners werkten in de hooi- en oogsttijd op de boerderijen. Een andere belangrijke bron van werk voor dagloners was de duinbeplanting. Ieder jaar werd door de Staten van Holland en West-Friesland, na 1795 het 'Commité der Zeedijken en Zeeweeringen in Holland', 400 gulden beschikbaar ge steld voor hclmaanplant in de Bergense zeeduinen. Dit werk werd door de schout openbaar aanbesteed. Aan organisatiekos ten ging 40 gulden op, maar de rest werd uitgegeven aan lonen. Ieder jaar verdien den zes a acht mensen goed aan de helm- plant. Bovendien werd er door het dorp zelf ook nog eens 400 gulden besteed aan

Tijdschriften Regionaal Archief Alkmaar

Bergense kroniek | 1998 | | pagina 10