De toelating van priesters in Bergen
C Pastoor Johannes Nanning op 54-jarige
leeftijd; reproductie van een gravure naar
een schilderij van P. Koets. Joan Nanning
had godgeleerdheid gestudeerd in Keulen.
Hij stond enige tijd als pastoor of desser-
vant (kapelaan) in Leiden en werd op 30
oktober 1715 pastoor in Weesp. Ai daar
raakte hij verzeild in twisten met de vroed
schap en zelfs met enkele van zijn kerk
meesters. Het gevolg was dat hem door
schout en schepenen de aanwezigheid in
de stad werd ontzegd. Nog voor het von
nis betekend was, werd hij op 20 augustus
1718 (hij was toen 29 jaar) door een paar
ruwe knapen aangegrepen en onder het
gejoel van een menigte met stenen ver
jaagd. Tot maart 1720 leefde hij ambte
loos in Vinkeveen; daarna was hij tot het
voorjaar van 1737 pastoor in Bergen.
Tijdens zijn pastoraat hier onderhield hij
bijzonder goede betrekkingen met de
Vrouwe van Bergen, douairière Adriana
van Teijlingen. Tussen 1738 en 1767, in
welke jaren hij o.a. pastoor in Buitenvel-
dert was, verschenen van zijn hand talloze
geschriften, vooral preken. De gravure
geeft een beeld van de kleding die een
pastoor in die tijd droeg: een zwart
gewaad met tressen langs de knoopjes en
een witte kraag. Op het hoofd een kort
gekrulde pruik Ti-
De petitie vervolgt dan met de opmerking
dat Petrus Kok nog geen admissie heeft
bekomen, daarom nog niet de voorge
schreven eed heeft kunnen afleggen en
derhalve nog niet volledig als priester
'alhier' kan worden erkend.
Vervolgens verzoeken ze 'ootmoedig'
Petrus Kok, die al op 5 mei naar Bergen
was gekomen, nog geen admissie te verle
nen tot hij zijn 'Huisgezin, bestaande in
bijna neege Persoonen, van onderschijde-
ne jaaren, en wel bissonder desselfs jegen-
woordige dienstmaagd met wien wij in
Geenen deelen kunnen, veel min willen
instemmengedurende zijn verblijf alhier,
zig voor althoos ontdoe.
Ze besluiten de petitie met te vragen
om een gesprek en tekenen: Jan Zoon,
Gerrit Burger, Hendrik Morsk, Jan Heere
en Jan Pik als kerkbestierders, en Corne-
lis Kager en Gijsbert Pietersz als 'voor
naamste leeden',
SchoutIvangh
De Schout van Bergen, Willem Lodewijk
Ivangh, zorgt ervoor dat de petitie de vol
gende dag, 7 augustus, in handen van de
jonkheren komt en gelast de supplianten
zondag de 8e 's namiddags om vier uur
naar zijn secretarie te komen.
De hoorzitting heeft plaats. Genotu
leerd wordt onder meer dat de supplian
ten uitgebreid zijn gehoord en daarenbo
ven Petrus Kok in aanwezigheid van de
supplianten uitvoerig over de oorzaak van
het indienen van het request is onderhou
den; dat voorlopig besloten is geen admis
sie te verlenen en dat pastoor Kok in
overweging is gegeven zich in het
gevraagde te schikken. Hetgeen echter
door hem van de hand is gewezen, om
welke reden hem acht dagen bedenktijd is
gegeven.
Een notitie van secretaris Ivangh
gedateerd 14 augustus geeft er blijk van
dat pastoor Kok eieren voor zijn geld
heeft gekozen. Op die dag geeft hij ter
secretarie te kennen 'bereids bezig te zijn
met desselfs bijna 9 Persoonen uitmaken
de huishouding arrangementen tot dersel-
ver vertrek te maken, en dus buiten zijne
dienst te stellen.
Echter, omdat de bedoelde personen
niet genegen zijn 'de Roomsehe Statie zoo
subiet te verlaten, zijn de zelve den 18e
dezer door de sterke hand gedelogeert
(het huis en/of de gemeente uitgezet), niet
zonder protest van ongefundeerdheid.
Waarna Ivang op 30 augustus vast
stelt: 'En dus is den 30 Aug. 1790 aan
Petrus Kok als R.C.Priester 't origineel
der inleggende Acte van Admissie, geëx
pedieerd en gevolgelijk alles afgedaan.
Willem Lodewijk, Graaf van Nassau,
Vrijheer van Bergen, tekent dan op 31
augustus 1790 de Akte van Admissie,
waarin nog steeds de voorwaarde staat:
'mits zig in allen gevalle houdende en
gedraagende aan en conform de wetten,
Placaten en ordres van den Lande; en spe
ciaal meede aan die geene welke alreeds
in gem. onze Heerlijkheid zijn gesteld
mogte werden.
Pastoor Kok heeft het in Bergen niet
lang gemaakt, hij overleed in de loop van
1791.
Noten
1. Rijksarchief Haarlem, Collectie Losse
Aanwinsten, inv. nr. 212.
2. Adriana Eleonora van Teijlingen was
de weduwe van de in 1695 overleden
Adriaan Studler van Zurck, de tweede
zoon van Anthonis Studler van Zurck.
3. Een extract uit een plakkaat van 21
september 1730 bepaalt onder andere dat
geen 'geordende priesters of monnicken
mogen worden toegelaten. Derhalve geen
'reguliere' maar alleen 'seculiere', dat wil
zeggen niet tot een religieuse orde of con
gregatie behorende priesters.
4. Willem Adriaan van Nassau, geboren
in 1704, werd in 1708 bij de dood, van zijn
moeder Susanna Cornelia Studler van
Zurck, 'verlijd' met de Heerlijkheid. Hij
was de kleinzoon van Adriaan Studler
van Zurck en werd opgevoed door diens
weduwe Adriana van Teijlingen (zijn
grootmoeder). Zij stelde in 1720, toen hij
zestien jaar was, de Akte van Admissie
van Johannes Nanning op.
5. Het gebied van de zogenaamde 'Hol-
landsche zending' was verdeeld in aarts
priesterschappen. Deze werden in 1853 bij
het herstel van de katholieke kerkelijke
hiërarchie opgeheven. De bevoegdheden
van de aartspriesters gingen toen over op
bisschoppen en dekens.
6. Ontleend aan de 'Volksalmanak voor
Nederlandsche Katholieken in het Jaar
des Heeren 1858, bijeengebracht door
Jos.Alb.Alberdingk Thijm' (collectie Piet
Mooij, Bergen NH).
16