Pastoors van de R.C.Statie te Bergen
Wie tussen 1688 en 1802 in Bergen de 'geadmitteerde' pastorale herders waren, is ons
bekend uit een lijvig register, het zgn. 'Liber Memoralis' dat pastoor C. Scheiberling, die
hier van 1870 tot 1874 in functie was, heeft aangelegd. Na 1795, toen ons land tot
Bataafse Republiek was herdoopt en de Fransen hun 'vrijheid, gelijkheid en broederschap'
hadden gebracht, was er uiteraard geen sprake meer van admissies voor priesters en van
plakkaten.
1688-1720 Johannes Otto Wilmes, geboren te Oldenzaal, kwam van Zuid-Beveland en
stierf op 12 maart 1720 in Bergen
1720-1737 Johannes Nanning, geboren te 's-Graveland, kwam van Weesp, vertrok naar
Buitenveldert
1737-1747 Florentinus Fakker, geboren te Rotterdam, kwam van Schipluiden, vertrok
naar Rijpwetering
1748-1752 Jacobus de Roeper, geboren te Floorn, werd rector van het Begijnhof te
Amsterdam
1752-1765 Johannes Flesseling, geboren te Amsterdam, kwam van Zwaag, in 1765 in
Bergen gestorven
1765-1778 Jacobus Gerardus van Delden, geboren te Oldenzaal, kwam van Moordrecht,
in 1778 in Bergen gestorven
1778-1790 Johannes Raterman, in 1790 in Bergen gestorven
1790-1791 Petrus Kok, kwam van Maassluis, in 1791 in Bergen gestorven
1791-1802 F. van Stavelen
Over Adriana van Teijlingen, die deze
akte tekende, schrijft mevr. M.A. van
Reenen-Völter in haar boek 'De heerlijk
heid Bergen in woord en beeld': "Menig
aandoenlijk verhaal is bewaard gebleven
dat aantoont hoe deze edele vrouw steeds
getracht heeft liefde en vrede te versprei
den. Zij heeft veel bijgedragen tot de
goede verstandhouding van de verschil
lende gezindten en stierf 6 September
1733. Bij haar uiterste wil bedacht zij
zowel de algemene armen alsook de Pro
testantse en de Rooms Katholieke kerk,
onder welke de interest van een kapitaal
van 300 verdeeld moest worden."
1748
Toen in 1747 de priester Florentinus
Fakker naar 'de Rijpe Wetering' vertrok
ken was verzochten de 'Roomschgezinde
inwoonderen' in diens plaats Jacobus de
Roeper aan te stellen. De admissie werd
verleend door Willem Adriaan Graaf van
Nassau, Heer van de vrije Heerlijkheid
Bergen in Kennemerland (4), met de toe
voeging: 'mits zig gedraagende naar de
placcaten deser Landen ende bij Haar
Edel mogende Heeren gecommiteerde
Raaden van Haar Edel grootmogende
Heeren Staaten van Holland ende West-
Vriesland, in WestVriesland en het
Noorder quartier bij Acte is geadmitteert,
dog dit alles bij provisie en tot wederseg-
gens toe. Actum op den Huyse van Bergen
(het Oude Hof) den 15 juli 1748 ende met
onse eijgen hand en cachet bekragtigt.
1765
De tekst van de Akte van Admissie van
pastoor Johannes Hesseling, de opvolger
van Jacobus de Roeper, ontbreekt.
Na diens dood in 1765 hebben Mr.
Arent Jan van den Steen en Mr. Hendrik
van Wijck aan de toenmalige Heer van
Bergen, Willem Lodewijk van Nassau,
een praeadvies uitgebracht dat als volgt
luidt:
'Dat de Heer Jacobus Gerardus van
Delden, geboortig van Oldenzaal in
Overijssel en te Moordrecht als Roomsch
Priester den dienst waarnemende, ons niet
onaangenaam is om den dienst tot Bergen
in Kennemerland waar te nemen, verkla
ren wij ondergeschrevenen in onze quali-
tijt. Actum Zijpe den 26 Septemberl765.'
Vanwaar dit preadvies? In zijn testa
ment van 30 mei 1759 had Willem Adriaan
van Nassau bepaald dat zijn nalatenschap
aan zijn kleinkinderen moest vervallen en
dat zijn kinderen alleen het vruchtgebruik
zouden mogen genieten (het zogenaamde
fideï-commis). De reden hiervan was dat
zijn oudste zoon, Willem Lodewijk,
zwakzinnig was. Evenals trouwens diens
moeder Adriana Petronella, geboren
barones van der Does tot Noordwijk.
Echter: de titel 'Heer van Bergen' werd
door Willem Lodewijk wel geërfd, zij het
dat hij door de bepalingen van zijn vaders
testament in 1759 min of meer onder
curatele werd gesteld.
De genoemde 'qualitijt' van Mr. Arent
Jan van den Steen en Mr. Hendrik van
Wijck was die van 'executeurs-testamen
tair' (van Willem Adriaans testament) en
beredders van de boedel van Willem
Lodewijk van Nassau.
In de Akte van Admissie die hij op 27
oktober 1765 tekende en met 'aangeboren
Adelijk Peschier' (zegel) bekrachtigde,
verwees ook Willem Lodewijk naar 'de
placaaten dezer landen'.
1790
Een Akte van Admissie van pastoor
Johannes Raterman, die in 1778 aantrad,
is niet bekend.
Zijn opvolger Petrus Kok heeft aan
leiding gegeven tot een curieus verhaal.
Hij werd niet zonder meer 'geadmitteerd'.
Op 6 augustus 1790 schrijven zeven
'kerkbestierders' een uitvoerige petitie
(verzoekschrift). Die wordt verzonden
aan de 'Hoog Welgeb. Heeren Jonck-
heeren G. C. van Vladeracken en Mr.
Cornelis van Foreest, beide in Qualiteit
als Administrateurs etc. etc. der nagelaat-
ene boedel en goederen van wijlen den
Hoog Ed.geb. Heere van Bergen etc. etc.,
resideerende te Alkmaar.(Gerard
Cornelis van Vladeracken en Mr. Cornelis
van Foreest waren de opvolgers van Mr.
Arent Jan van den Steen en Mr. Hendrik
van Wijck).
De petitie is gericht aan Willem Lode
wijk van Nassau. De supplianten (de
indieners van de petitie) geven er 'als
voornaamste leeden der R. C. Statie te
Bergen' o.a. in te kennen:
- dat hun 'niets meer ter harten gaat dan
een allezints stil en vreedelievend bestier
in en van voors. Staatie en desselfs ap- en
dependentien (wat er mee samenhangt en
vanaf hangt)';
- 'dat in de gepasseerde maand April al
hier haare wettelijke R.C.Priester Johan
nes Raterman is koomen te overlijden'-,
- 'dat vervolgens om niet geheel herder
loos te zijn de R. C. gemeente alhier door
den Roomschen Amplissimus (Aartspries
ter (5)) ten Hulscher een Capellaan afge-
sonden zijnde na genoegen een korten tijd
is bediend.
- 'dat daarna een ander in desselfs plaetse
door voorn. Amplissimus als R. C.Priester is
gezonden, Petrus Kok in wiens dienst
de supplianten alle vergenoegen, voor zoo
verre 't kerkelijke betreft, vinden, en
daeromme deswegens nopens zijn verdere
verblijf alhier wel willen solliciteeren.
15