Voor haar blote billen
Met sommige weeskinderen hadden de regenten en regentessen
van het Burgerweeshuis het zwaar te verduren. Eén ervan was
Claasie van Leeuwen. Zij trok zich bijzonder weinig aan van de
huisregels. Voor het uitschelden van voorbijgangers kreeg
Claasie drie maanden huisarrest. Enige tijd later maakte ze
oproer in de naaikamer en sloeg de lerares. De strafwas acht
dagen in het tonhuis zitten, alleen gort eten, terugzetting van
naaimeisje tot 'overhuysmeid' zonder beloning en nog een half
jaar huisarrest.
In 1802 behoorde Claasie tot een groepje meiden, dat omging
met militairen 'en met dezelve zich in het Aapie begeven, maar
ook bij het uitbrengen van vidis ze (de militairen) na te roepen
zodat die op haar afgekomen zijn en de laatstgemelden en
publiek op de Paardenmarkt de rokken opgeligt en voor haar
blote billen geslagen hebben ten aansien van de voorbijgangers
De strafwas ook deze keer een halfjaar huisarrest.
Linksboven: Foto van het
Burgerweeshuis uit 1907.
Van links naar rechts staan
afgebeeld: weeshuisvader
W. Kuiper, C. v.d. Hilst,
A.E.J. van Twisk, A.M.
Kaeseberg, T.
Schoonhoven,
Schoonhoven, E. Mooij,
Joh. P. Steinmeier, A.G. van
de Hilst, D.deJongh, E.
Strooker, G. Schoonhoven,
D.P Kaeseberg, A.R.
A.H. Netel, G. de Ruijter,
A. Wijnberg.
Links: In 1900 maakte
fotograaf C. van derAa deze
foto van bewoners en
personeel van het
Burgerweeshuis. In 1869
werd het nieuwe gebouw
aan het Kerkplein geopend.
De directeur van het er
tegenover gelegen
Rijksopvoedingsgesticht
maakte voor die
gelegenheid het volgende
gedicht:
Alles wat ik hier aanschouw,
Roept mij toe: wat schoon
gebouw!
Wat een tal van ruime zalen
En doeltreffende localen!
Allen ruim en licht enfrisch
'k Zeg U, dat dit heerlijk is!
Zeker zal dit huis Uw leven
Nieuwe kracht en vreugde
geven.
Reinheid, frissche lucht en
licht
Hebben altijd heil gesticht'.
Onder: Afbeelding van één
van de twee wezenbussen die
momenteel worden bewaard
in het museum.
en nieuwkomers in Alkmaar werden voortaan door
de nu niet-katholieke huiszittenmeesters
ondersteund. In 1613 werden hun
bedelingswerkzaamheden overgenomen door een
College van Aalmoezeniers. Zij kregen de opdracht
om de armen binnen de stad met vlijt te verzorgen.
Zieken, bejaarden en andere behoeftige personen
'die van goet en sober leven sijn' en
niettegenstaande hun inspanningen, 'in 't geheel
ofte deel gebrek hebben', dienden zij van
'nootsakelijk onderhout' te voorzien. De
aalmoezeniers moesten ook toezien op de
bedelaars. Daar de stad veel overlast had van dit
soort lieden, achtte de overheid het zaak streng
tegen hen op te treden.Ter voorkoming van
bedelarij werden twintig hoofdlieden aangesteld
die in de tien wijken van de stad bij toerbeurt
wekelijks op zondag hun wijk introkken. Ze
dienden zich nauwkeurig over het gedrag van de
276 armen te informeren en te voorkomen dat gelden
aan 'luye leedigloopers' werden gegeven.
Na de hervorming in 1573 was de positie van de
rooms-katholieke armbestuurders lange tijd
moeilijk. Het protestantisme werd in Alkmaar en
daarmee ook in de burgerlijke instellingen van
liefdadigheid de officiële godsdienst. De bevolking
bleef evenwel voor een niet onbelangrijk deel
katholiek. Voor de katholieke burgerij was er alle
reden om de verzorging van behoeftige
geloofsgenoten naar zich toe te trekken. De
hervormde diaconie ondersteunde natuurlijk geen
aanhangers van de 'dwaalleer' en van de hulp van
de aalmoezeniers moest men niet al te veel
verwachten.
De gewestelijke overheid werkte de katholieken
echter tegen. Om de uitbreiding en versterking van
het katholicisme een halt toe te roepen, werd in
1655 door de Staten van Holland een verordening
vastgesteld, waarin aan katholieke armenhuizen
voortaan het recht werd ontzegd om enige